archief
08/03/2014

(Ab)normaal

(Muziek van nu, maart 2014)

Ik denk niet dat er veel mensen zijn die Stravinsky’s Threni – laat werk, serieel, religieus – tot hun favoriete stukken rekenen. Daniel Reuss wel, konden we onlangs in Het Einde! lezen. ‘Meedogenloos’ noemde hij het werk, ‘kaal’, en dat was bedoeld als compliment. Mijn hart sprong op. Het interview bevatte halverwege een link naar YouTube, die de lezer rechtstreeks doorverbond met de muziek én de partituur van het tweede deel, ‘De elegia tertia’. (Geweldige uitvinding, trouwens, die ongetwijfeld illegale combinatie van tonen en noten.) Zullen anderen er misschien alleen saaie canons in horen, en je kunt ze niet eens ongelijk geven, ik krijg het op slag koud van deze muziek. Ik besef dat ik de rest van de dag dan niets anders meer hoef te horen – Stravinsky’s onbarmhartige vierstemmigheid zal in de echokamer van mijn hoofd blijven resoneren. Threni is het type muziek waaraan de herinnering minstens zo belangrijk is als het klinken zelf.

Er is meer van zulke muziek. Op mijn lijstje figureren Kammerkonzert van Berg, Trans van Stockhausen, Die Jakobsleiter van Schönberg, de Vijfde pianosonate vanOestvolskaja, De tijd van Andriessen, Symfonie op.21 van Webern. Allemaal muziek die in een ongemakkelijke, atypische verhouding tot de tijd staat. Meer toestand dan proces, meer architectuur dan sequentie. Muziek die is opgebouwd uit momenten met een pars-pro-toto-achtig karakter, wat maakt dat op den duur het terughoren van een paar maten al voldoende is. Klik doet de muis en onmiddellijk krimpt de wereld. Je bent gevangen én voelt je tegelijkertijd volkomen vrij in het zoeklicht van een handvol intervallen. Een maat of wat muziek ist alles was der Fall ist. Daarbuiten heb je tijdelijk niets te zoeken.

Nu ik dit teruglees, vraag ik mij af of ik soms tot de 2 à 3 procent behoor die volgens recent wetenschappelijk onderzoek aan muzikale anhedonie lijdt. Dat zijn mensen, meldde De Volkskrant onlangs, die als ze worden blootgesteld aan Für Elise en de muziek van Schindler’s List niet ‘de normale fysieke reacties op de door de muziek opgewekte emoties’ vertonen. Ik vrees namelijk dat die ‘normale fysieke reacties’ mij vreemd zijn. Misschien zouden de onderzoekers genoemde 2 à 3 procent eens aan Threni moeten blootstellen. Kijken wat er dan gebeurt.

Je vraagt je trouwens af waarom de vragen en de uitkomsten van zulk onderzoek muzikaal gesproken altijd zo triviaal zijn. In diezelfde Volkskrant las ik afgelopen zaterdag dat men in de niet al te verre toekomst een sluitende theorie over het evolutionaire waarom van muziek hoopt te formuleren. Over één ding lijkt men het al heel lang eens te zijn: muziek is een bevestiging van het groepsgevoel en dat schijnt heel fijn te zijn. Persoonlijk heb ik het niet zo op dat gevoel. Als muziek me met iets verbindt, dan met iets platonisch – met de geest (en die overstijgt die van de componist) waarvan zij een afspiegeling is. Geen betere remedie tegen het even uitbundige als angstaanjagende communitygevoel van duizendkoppige menigten die zich, uitgerust met oordoppen, verliezen in het tot gigantische geluidsproporties opgeblazen grote niets, dan Threni. En, vooruit, in het uiterste geval Für Elise, althans de herinnering aan de eerste keer dat je je er op pianoles zonder al te veel kleerscheuren doorheen sloeg. Het zielige soppen in mineur van Schindler’s List daarentegen maakt alleen maar misselijk, al is dat natuurlijk ook een vorm van e-móó-sie.

Luisterend naar Threni moest ik denken aan Patricia de Martelaere. In Als je weg bent, de semibiografische schets die Marja Pruis vorig jaar over de Vlaamse filosofe en schrijfster publiceerde, las ik dat De Martelaere niet alleen een vrouw van het woord en de idee was, maar ook van de muziek. Ze speelde piano, nam viool-, gitaar- en harplessen en won op haar zestiende – overigens twee jaar nadat zij haar eerste roman publiceerde – een eerste prijs ‘notenleer’ aan het Brussels conservatorium. Uit een interview met haar, waarin ze bij hoge uitzondering iets over haar privéleven losliet, blijkt dat ze op een gegeven moment afscheid van de muziek heeft genomen. Maar, zo luidde de vraag, hoe zat het dan met haar personages die ze eindeloos naar Bach en Mozart liet luisteren? Die moesten dat maar in haar plaats doen, antwoordde De Martelaere. Muziek beluisteren bracht haar in toestanden die ze te allen tijde in haar leven wilde vermijden.

Het uitbesteden van het luisteren en de daardoor veroorzaakte ‘toestanden’ aan fictieve, door jou in het leven geroepen personages: ik kan me er iets bij voorstellen. Als het bij De Martelaere al een afscheid van de muziek was, dan, zo stel ik mij voor, een uit zelfbescherming.

muziekvannu.nl – maart 2014

bio
boeken
muziek
theater
archief
nieuws