archief
30/10/2010

Achter de spiegel

(De Groene Amsterdammer, oktober 2010)

De vrouw als instrument: iedereen kent haar. Ze is een cliché van het ‘tweede gebruik’ geworden. De Amerikaanse surrealist Man Ray fotografeerde zijn Kiki midden jaren twintig, zette haar de turban van La Baigneuse, het woezelige naakt van Ingres, op, monteerde vervolgens op de afdruk de f-gaten van een cello en doopte het resultaat van zijn inspanningen violon d’Ingres.

Man Ray was een groot bewonderaar van Ingres, de Franse neoclassicistische schilder die geschiedenis maakte met zijn portretten maar al op zijn dertiende viool speelde in het orkest van Toulouse. In het Frans betekent violon d’Ingres zoiets als tweede talent. Met het eerste talent word je beroemd, met het tweede had je het misschien wel liever willen worden. Het is je second life, zoals de bespeling van Kiki dat voor Man Ray is.

Kunst is een tweede leven, altijd al, ook zonder zo’n viool. En soms zelfs een derde tot en met zoveelste leven. Schaker-pianist Mark Taimanov zei dat hij altijd vakantie had: van het toetsenbord als hij achter het schaakbord zat en vice versa. Charles Ives maakte een drastische scheiding tussen leven en werk: met het verkopen van verzekeringen kocht hij als componist zijn artistieke vrijheid. Graham Greene noemde zich een man van divided loyalties. In zijn jeugd speelde hij de rol van én loyale zoon van het schoolhoofd, én loyale vriend van zijn schoolkameraden die zijn vader beschimpten. Later was hij én spionerend schrijver én schrijvende spion. ‘Disloyalty’, zei hij, ‘moedigt je aan om in de menselijke geest rond te dolen.’

Second life is niet alleen iets voor schrijvers, dubbeltalenten en dubbelberoepen. Mensen uit één stuk, die genoegen nemen met één ondeelbaar leven waarin de dingen alleen maar zijn wat ze zijn – het zou me verbazen als ze bestaan. Het begint al met al die levens waar biografieën gewoonlijk over zwijgen, namelijk de niet-geleefde. Ze vullen niet alleen de romans die we lezen maar ook onze hoofden. De geschiedenis is meer dan de som van gematerialiseerde mogelijkheden. Voorbij de tastbare werkelijkheid van daden en feiten bevinden zich de niet-gebeurtenissen – gedroomde levens, onzichtbare steden, uitgekristalliseerde personages die het papier niet hebben gehaald, verbeelde klanken. Ook de muziek die Ravel op het eind van zijn leven in zijn zieke hoofd hoorde maar niet meer kon noteren, behoort tot zijn oeuvre, al is het tot het ondoordringbare deel ervan. In het ‘tweede leven’ is de grens tussen denken en doen oneindig veel dunner dan in het eerste – ongeveer zo dun als in Woody Allens Purple Rose of Cairo, waarin een filmheld uit het witte doek de zaal in stapt, recht op het meisje af dat die middag voor de zoveelste keer naar hem is komen kijken.

Er is een groot verschil tussen second life als herkansing of recycling, en second life als parallel leven. Het scherzo uit Mahlers Tweede symfonie, zelf een recycling van ‘Des Antonius von Padua Fischpredigt’, een lied uit Des Knaben Wunderhorn, krijgt om zo te zeggen een tweede leven in Berio’s Sinfonia. Als een rivier die nu eens boven- en dan weer ondergronds gaat, stroomt dit scherzo door Berio’s compositie, onderwijl het wrakhout van de muziekgeschiedenis met zich meesleurend, bestaande uit Bruchstücke van Beethoven tot Boulez.

Met het parallelle leven is het anders gesteld. Het bevindt zich elders, in het rijk van de mogelijke muziek. Daar waar Ravels fantasmagorieën vertoeven, de utopische klanken die Varèse zijn leven lang ontglipten, en de almaar wijkende horizon van de toekomstmuziek. Maar ook letterlijk bevindt het zich elders, in een domein dat minstens zo echt is als dat het digitale second life met zijn fabeldieren, nimfen en verwante avatars, en als het eropaan komt al even onaanraakbaar. Het ligt aan de andere kant van de spiegel en de uiteindelijke onbereikbaarheid ervan vervult je met Fernweh. Niet omdat het een betere wereld is, laat staan een ideale wereld, maar omdat het wereld is die ons, zonder dat we er ooit geweest zijn, tot in de kleinste uithoeken vertrouwd voorkomt en waarin we blind de weg kunnen vinden. Dat denken we tenminste. Zeker weten zullen we het nooit.

Ik hoef maar naar een snijdend organum van Perotinus te luisteren en ik ben één stap – een onneembare stap – verwijderd van het twaalfde-eeuwse Parijs, waar ik oog in oog sta met een nog maar half voltooide Notre Dame. En zo zijn er vele gedroomde oorden die waarder dan waar zijn en toch de werkelijkheid ver achter zich laten. Wenen, eind achttiende eeuw, tegen het vallen van de avond, ergens in de open lucht en toch beschut? Ik doe mijn earphones in en verdwijn via mijn 21ste-eeuwse iPod in Mozarts Gran partita. Het Russische platteland van alle tijden? Ik dompel mij onder in Les noces, Stravinsky’s muzikale verbeelding van een Russische dorpsbruiloft, en banjer op modderige bastschoenen rond in een berkenbos dat als een pop-up uit de grond schiet.

Te worden wat je hoort – dat is het ware tweede leven.

2010 (De Groene Amsterdammer)

bio
boeken
muziek
theater
archief
nieuws