(De Groene Amsterdammer, januari 2012)
Een naamloze vrouw in een nachtelijk woud op zoek naar haar naamloze minnaar, die, eenmaal gevonden, dood blijkt te zijn, badend in bloed, vermoord, maar de vraag is door wie. Expressionistische horror van het zuiverste water. Maar zo handenwringend vaag als het libretto met zijn aaneenschakeling van veel- of weinigbetekenende puntjes… is, zo oneindig precies en complex is Arnold Schönbergs muzikale evocatie van deze waanwereld in Erwartung (1909). Honderd jaar na dato is de partituur nog altijd even grillig en onvoorspelbaar als de nachtmerrie van de protagonist. Muziektheoretici hebben zich in bochten gewrongen om nog enige motivische en harmonische continuïteit uit de notenbalken te persen, maar het heeft nauwelijks geholpen. Stelselmatige ondermijning van ratio en regelmaat blijft de essentie van het werk.
Eigenheid en kracht van Erwartung moeten niet in cohesie maar in ontwrichting van de vorm gezocht worden. Schönbergs monodrama zal altijd een van die stukken blijven die zich gemakkelijker laten beschrijven in termen van wat de muziek niet is – niet thematisch, niet tonaal, niet periodisch – dan in wat zij wél is. Over wat zij wél is, een soort klinkende stream of consciousness, valt weinig meer te zeggen dan dat zij flow heeft, een cascade van klanken met wisselend verval maar onomkeerbaar van richting. Het is een flow die het meer van kleur, dynamiek, instrumentatie en textuur moet hebben dan van juist déze en niet díe toon of harmonie, meer van het expressieve gebaar dan van de nafluitbare bewering. Juist aan het gebaar herkennen we de antecedenten van Schönbergs muziek. Zonder laatromantiek, zonder Wagneriaans pathos en Mahleriaanse Angst geen Erwartung.
Erwartung is een soort klinkend psychogram. Schönberg zelf noemde het de muzikale vertaling van ‘alles wat in een enkel moment van maximale geestelijke opwinding gebeurt, uitgesmeerd over een half uur’. De koortsige toon geeft vanaf het eerste ogenblik zo weinig hoop dat je je kunt afvragen waarom de componist zijn eenvrouwsopera Erwartung noemde. Want wat valt hier, zowel naar inhoud als naar vorm, eigenlijk nog te verwachten? ‘Ich fürchte mich’ klinkt het nog voordat de eerste minuut verstreken is en we twijfelen er geen moment aan dat het slecht zal aflopen met de vrouw in haar witte, met half ontbladerde rozen bedekte gewaad. De wijze waarop haar lot zich voltrekt is angstwekkend uniek. Een triomf van eenmaligheid en onherhaalbaarheid.
Weinig in dit mozaïek van klankopwellingen herinnert nog aan het spel der verwachtingen waaraan de muziek in voorgaande eeuwen zo veel van haar zeggingskracht ontleende. Nauwelijks of geen verwachting die in Erwartung nog bewaarheid, doorkruist, bijgesteld, getart of overtroffen wordt, om de simpele reden dat alle beproefde methoden om verwachtingen te wekken buiten spel zijn gezet. Verwachtingen vereisen namelijk een zekere mate van voorspelbaarheid, of op z’n minst de illusie ervan. Waar niets meer te voorspellen valt is elke verwachting gratuit.
Tot de clichés van de moderne kunstkritiek behoort de roep om ‘ontregeling’, ‘tegendraadsheid’ en ‘avontuurlijkheid’. Het zijn de meer assertieve varianten van de oeroude wens van de luisteraar om toch maar vooral niet verveeld te worden. Op welke manier dat in zijn werk gaat is in de eerste plaats een kwestie van stijl, tijdsgewricht en ego. Waar een zogenaamd klassieke toondichter het vooral in de nuance zal zoeken, legt de romanticus het er wat dikker bovenop en hanteert de al of niet ingebeelde bad boy de roeptoeter. Aan de luisteraar de keuze om het spel der verwachtingen mee te spelen. Bereidheid om zich voor de duur van een compositie met de regels ervan te identificeren is een vereiste. Wie in Haydn louter achttiende-eeuwse clichés kan horen, heeft echt geen boodschap aan een subtiel uitgestelde of juist naar voren gehaalde rust. Wie à la Halbe Zijlstra pas bij de 130 dB van heavy metal zijn oren open zet, zal doof zijn voor de kreupele symmetrieën in het fluisterzachte werk van Morton Feldman.
Nu kent muziek twee soorten verwachtingen, interne en externe. De eerste soort wordt gewekt door wat er werkelijk klinkt, de tweede door wat mééklinkt, dat wil zeggen, de stijl waarnaar de muziek in kwestie verwijst. De mogelijke voortzetting van ‘Altijd is Kortjakje ziek’ wordt zowel door de wetten van het type deuntje gedicteerd als door die van dat ene specifieke deuntje. Wat voor kinderachtige deuntjes geldt, geldt ook voor krankzinnige konterfeitsels, al ligt het daar allemaal een stuk ingewikkelder, elitairder, zo men wil. Lastig wordt het wanneer muziek er alles aan doet om in- en externe verwachtingen systematisch de kop in te drukken of, zoals in het geval van Schönberg, te verplaatsen naar gebieden waar de luisteraar ze traditioneel niet zoekt. In de dichtheid van klank, bijvoorbeeld, of in de ruimtelijkheid.
Een voorbeeld van het laatste is het hallucinante slot van Erwartung, waarin de noten als door een muzikaal ozongat in het grote niets lijken te verdwijnen. Het duurt maar een paar maten, maar die volstaan om in één lichtjes escalerende zwiep van zacht pulserende, parallel opstijgende akkoordfronten met puur instrumentale middelen een voorschot op de elektronische muziek van een halve eeuw later te nemen. Luister ter vergelijking bijvoorbeeld naar Ligeti’s Atmosphères uit 1961. De laatste twaalf seconden van Erwartung zouden nog in zo veel muziek van later tijd resoneren dat ze van voorbeeldloos fenomeen zelf tot voorbeeld konden worden en zo, letterlijk, nieuwe verwachtingen in het leven roepen.
2012 (De Groene Amsterdammer)