archief
22/11/2011

Illusies

(De Groene Amsterdammer, november 2011)

Al jaren droom ik met enige regelmaat dat ik op het punt sta een geliefde dode te ontmoeten. Uiteindelijk komt het er nooit van maar ik weet haar tot op een straatlengte afstand te naderen. Als ik wakker word, kan het even duren voordat ik erachter ben wat droom is en wat werkelijkheid: de zoektocht naar de dode of het nachtelijk duister. Onvermijdelijk volgt de teleurstelling. Het is weer niet gelukt.

In zijn ideale vorm heeft luisteren naar muziek het werkelijkheidsgehalte van deze droom. Voor het gemak noem ik dat Het Grote Luisteren. Muziek die zich daarvoor leent is in staat de illusie te creëren dat je de enig echte wereld betreedt. Niet meer en niet minder. Mij lukt het ’t best met muziek die iets achter de hand houdt, een muziek met witte plekken. Een muziek ook die mij niet te nadrukkelijk met het ego van haar maker confronteert. Eerder klinkend landschap dan psychogram. Eerder evocatie dan eruptie. Eerder Anton Webern dan Richard Strauss. 

De herinnering aan HGL kan een schrijnend gevoel van gemis oproepen: je wilt nergens liever zijn dan waar de muziek is. Dat wil niet zeggen, daar zijn waar zij in concreto klinkt, maar daar waar zij je brengt. Of, sterker nog, naartoe zuigt – through the looking-glass. Soms zou je als een Alice in Wonderland letterlijk in een Bach-aria of een Boulez-tutti willen verdwijnen.

Muziek worden. Zo vergaat het mij tenminste.

Geen beter weermiddel tegen de echte werkelijkheid dan een verzonnen werkelijkheid. Die is letterlijk voorbeeldig. Hoe de dingen zijn, weten we wel. Hoe ze zouden kunnen zijn, is aan de verbeelding om uit te vinden. Dat is eerder een kwestie van idealisme dan van escapisme. Escapisme is jezelf wijsmaken dat het leven uit koekjes en taartjes bestaat. Dat is zoals bekend een illusie, zij het een die je jezelf bij gelegenheid óók moet gunnen.

Kunst, zo ook muziek, toont ons het betere ik van de kunstenaar en geen man of vrouw van vlees en bloed, zoals adepten van Mahler en vergelijkbare componisten van bekentenismuziek ons willen laten geloven. Ein guter Künstler, ein slechter Mensch, nietwaar. Bij het betere ik hoort een betere werkelijkheid, een die als het ware net iets boven de echte zweeft of juist daaronder verscholen gaat.

Precies dat maakt dat geen Annales-achtig gedetailleerde geschiedschrijving in staat is een zo fysieke sensatie van aanraakbaar verleden op te roepen als een madrigaal van Monteverdi of een pianoconcert van Mozart. Het verklaart ook waarom de verbeelde Russische volksmuziek in Stravinsky’s Les noces ‘echter’ is dan de folkloristische werkelijkheid waarop zij geënt is, en waarom het Spaanse zand nergens heter en droger is dan in de bijtende akkoorden van Manuel de Falla’s Klavecimbelconcert. Met opzet noem ik voorbeelden die niet speciaal van het type sprookjesachtig illusionisme beticht kunnen worden waar de late negentiende en vroege twintigste eeuw patent op had. Geen Shéhérazade of Betoverd meer, maar in het geval van Stravinsky genadeloos ritueel en in dat van Falla uitgehard classicisme.
Het bezinksel van muziek lijkt niet alleen op dat van de droom. Het lijkt ook op dat van het geheugen. Zo is mijn herinnering aan het moment in de jaren vijftig dat the one and only Flipje van Tiel in zijn bessenpak met een helikopter op een veld in een Utrechtse buitenwijk landde even tastbaar en zintuiglijk als het geheugenspoor dat Berlioz’ Symphonie fantastique en Debussy’s Strijkkwartet tien, vijftien jaar later in mijn schedel trokken. Louter het noemen van een titel kan voldoende zijn om een compleet mentaal landschap op te roepen, zonder dat er werkelijk iets te zien of te beschrijven valt. (Zand en zon zijn armzalige metaforen.) In extreme gevallen kan het ‘nabeeld’ van muziek zo sterk zijn dat dit het reële klinken zo goed als overbodig maakt. Dat het natuurlijke element van muziek, de tijd, in dit ‘nabeeld’ zich in één enkel ogenblik samentrekt en strikt genomen geen rol meer speelt, is raadselachtig maar ook karakteristiek voor de herinnering.

Muziek is een geheugenkunst, al was het maar omdat haar klanken aldoor bezig zijn zichzelf te herinneren. Geen compositorische vorm gedijt zonder herhaling en variatie, het zijn voorwaarden voor herinnerbaarheid. Een componist die muziek als geheugenkunst tot een van de hoofdthema’s van zijn werk heeft bevorderd, is Michel van der Aa. De wijze waarop Van der Aa in veel van zijn composities schakelt tussen reële en opgenomen klanken, de eerste live met de bijbehorende fysieke directheid, de tweede kaal en knisperend op band, maakt dat je je op het moment van luisteren al bewust aan het herinneren bent. Wat er uit de luidsprekers komt is namelijk tegelijkertijd wél en niet wat je even eerder al hebt gehoord, zoals een herinnerde en daardoor van de tijd losgezongen pianosonate van Beethoven wél en niet identiek met de klinkende sonate is. Ik denk dat de vreemde en vervreemdende ontroering die Van der Aa’s reële en herinnerde klanken weten op te wekken bijvangst is van een onverwacht inzicht in HGL dat zijn muziek verschaft.

Mocht dit een waanidee zijn, dan een waarvan de luisteraar een illusie rijker wordt.

2011 (De Groene Amsterdammer )

bio
boeken
muziek
theater
archief
nieuws