archief
29/05/2012

Jack in the box

(De Groene Amsterdammer, mei 2012)

Volgens het persbericht zou een simpele zoekopdracht op internet naar ‘out of the box’ 120.000.000 hits opleveren. Ik vond deze score vooral zo indrukwekkend omdat ik nog nooit van de uitdrukking had gehoord. Wat ik dankzij een fijn Frans hoempapamuziekje van Erik Satie weer wel kende was Jack in the box – dezelfde die wij gek genoeg een duveltje uit een doosje noemen – maar die had er niets mee te maken, wat ook weer raar was aangezien Satie toch het geboren out of the box-type is.

Tot die laatste conclusie kon ik natuurlijk pas komen toen ik mij op de hoogte had gesteld van genoemde 120.000.000 hits, die inmiddels met nog eens 128.000.000 hits vermeerderd bleken te zijn. Dat het onbekende fenomeen zich in een mum van tijd meer dan verdubbeld had, verbaasde weer niet toen ik las dat het om een ‘modewoord in managementkringen’ ging. Wat was het geval? Wie ‘out of the box’ denkt, treedt buiten het ‘bekende denkkader van een organisatie’.

Denkkader, organisatie! Hoe grensverleggend kan filosofie zijn.

Toen ik dit las, schoot mij spontaan een reeks namen te binnen, van Berlioz tot Boulez en van Wagner tot Webern, en allemaal, zonder uitzondering, bleken ze er binnen de ‘organisatie’ die muziek heet een dagtaak van gemaakt te hebben om buiten ‘denkkaders’ te treden. Dat besef kwam overigens niet geheel als een verrassing. Een beetje componist is tenslotte een zzp’er die zijn eigen kaders schept. Het zijn de beroepsluisteraars die onder het mom van objectieve wetenschap de resultaten van diens inspanningen na gedane zaken in een organisatie onderbrengen. Deze organisatie noemen zij muziekgeschiedenis en esthetica.

Nu heb je ze in soorten en maten, de buiten de denkkaders tredenden, vroeger ook wel grensverleggers geheten. Zo zou je van John Cage (‘I love sounds just as they are’) met enige overdrijving kunnen zeggen dat hij alle grenzen eenvoudigweg ophief, zodat er na hem in zekere zin niets meer te overschrijden overbleef. Een halve eeuw eerder had zijn leraar Schönberg de muzikale demarcatielijnen al radicaal opnieuw gedefinieerd door het ene systeem (tonaliteit) op te blazen en er het andere (dodecafonie) voor in de plaats te stellen. Maar neem de boven alles en iedereen uittorenende Bach. Hoe out of the box was de godvrezende en nimmer nieuwlichtende cantor van Leipzig eigenlijk? Aangezien er met enige moeite aan elke esthetische theorie wel een mouw te passen valt, redden we ons er lafjes uit door te stellen dat Bach de grenzen niet aan de oppervlakte maar in de diepte oprekte.

Een eeuw romantiek en een eeuw modernisme – dat, zoals bekend maar niet bekend genoeg, een speciale vorm van romantiek is – hebben gemaakt dat we subjectieve grootheid en objectieve grensverlegging nog altijd moeilijk los van elkaar kunnen zien. Dat verklaart waarom componisten als Britten, Dutilleux en in Nederland Tristan Keuris in de hoogtij­dagen van de Neue Musik een beetje voor spek en bonen meededen. Op z’n best gold hun muziek in kringen van ingewijden als mooi en vakkundig, maar erg ter zake deed ze niet. Wie zich hield aan grenzen die door anderen waren gesteld, kon namelijk niet écht de moeite waard zijn.

Behalve in een enkele uitzonderlijke muziek­politiek correcte enclave wordt daar tegenwoordig gelukkig veel minder zwart-wit over gedacht. De kritiek die geen weerstand kan bieden aan de ingesleten gewoonte om, zelfs tegen beter weten in, Grote Kunst exclusief in termen van vernieuwing te definiëren, levert een achterhoedegevecht. Sinds de Middeleeuwen weten we dat de grootheid van niet-grensverleggers er nu juist in bestaat afgebakend terrein te exploiteren. Inmiddels bejaarde tijdgenoten als Kurtág en Goebaidoelina, die pas op latere leeftijd met de officiële grote jongens mee mochten spelen, hebben de muziek geen bovenpersoonlijk nieuw perspectief verschaft, maar wel zichzelf op het spel gezet in de vorm van een unieke manier van luisteren. En dat is iets wat niet elk Gepatenteerd Vernieuwer ze kan nazeggen.

Persoonlijk ga ik nog een stap verder met een uitgesproken zwak voor de epigoon, althans die van een bepaald type: het type dat zich ervan bewust is in de gedaante van de ander het meest zichzelf te zijn. (Niet te verwarren met het veel voorkomende type dat zichzelf denkt te zijn zonder zich te realiseren vooral een slap aftreksel van een geanonimiseerd voorbeeld te zijn.) Omdat epigoon een naar karakterloze middelmatigheid klinkend scheldwoord is, stel ik voor dat we het voortaan over kielzogdeler hebben. Voor het gemak noemen we onze kielzogdeler Jack, aangezien hij uitgesproken ‘in the box’ is, zozeer zelfs dat hij zich moeiteloos in meerdere denkkaders van meerdere organisaties tegelijk beweegt. Zo droomt Jack in de Folies Bergère op onnavolgbare wijze zijn hoogstpersoonlijke Mozart, Prokofjev en Stravinsky bij elkaar, waarna hij een onvergetelijk meesterwerk componeert en dat met de naam ‘Poulenc’ onder­tekent. Of Jack droomt zich in zonnig Californië zijn geleigeesten Philip Glass, Conlow Nancarrow en Jean Sibelius plus nog vier of zeven namen die mij nu even niet te binnen schieten tot één bruisend geheel en a star, genaamd John Adams, is born.

In the box of out of the box: soms weet ik niet waar ik liever ben. Zolang ik maar in de muziek ben, daar waar geen andere ‘organisatie’ het voor het zeggen heeft dan die van het zich-tot-klank-denken. Daar waar het ‘denkkader’ zich noot voor noot, frase voor frase opnieuw uitvindt, of het nu in een streng gestructureerd motet van Johannes Ockeghem is of in een improvisatie van Benjamin Herman.

2012 (De Groene Amsterdammer)


bio
boeken
muziek
theater
archief
nieuws