(Muziek van nu, november 2014)
Toen ik de aankondiging las van Narcissus, de ‘geurcompositie’ van Calliope Tsoupaki, meende ik iets te ruiken, maar ik wist niet wat en al helemaal niet waar het vandaan kwam. Geen geheugenspoor, zegt men, blijft zo intact bewaard als het olfactorische. Ruik ik buxus, dan ben ik weer vijf en verplaats mij per step door de Dantelaan in Utrecht.
Maar wat voor geuren geldt, geldt nog niet voor de beschrijving ervan. Waar, in hemelsnaam, had ik minstens een half mensenleven geleden gelezen over vroegtwintigste-eeuwse experimenten met geuren en klanken, zo ongeveer uit dezelfde tijd daterend als het lichtklavier van Skrjabin en meer van dat soort synesthetische verwarring in het voetspoor van Rimbaud en Baudelaire?
Hoe ik mijn best ook deed, ruiken deed ik niets. In plaats daarvan begon zich een boekje voor mijn geestesoog af te tekenen. Klein formaat, dichtbedrukt, vergeeld papier, grijsgroene kaft. Urenlang lag de naam van de auteur op het puntje van mijn tong en opeens was-ie er. Henk Stam, overleden in 2002 volgens Wikipedia, een van de vele vaderlandse componisten van wie ik nooit één noot gehoord heb. Excuus daarvoor. Daar staat tegenover dat ik zijn Inleiding tot de hedendaagse muziek (1953) gespeld heb en van voor tot achter uitbundig onderstreept. Het was een van mijn eerste boeken over twintigste-eeuwse muziek, samen met een al even verouderde Penguin over de geschiedenis van de jazz, gekregen van mijn lerares Engels, die zelf naar eigen zeggen van dat soort muziek geen kaas had gegeten.
Les 1: doe nooit boeken weg die je gelezen hebt op een leeftijd dat alles diepe indruk maakt en die bij voorbeeld gewag maken van een geurenconcert waarin – opeens weet ik het weer, alsof er een neonreclame begint te knipperen – de naam Sir Arthur Bliss valt. (Heus, er gaan decennia voorbij dat ik niet aan Sir Arthur denk.) Nu maar hopen dat het onlangs van de hand gedane boekje tweedehands te koop is.
*
En ja, dat is het. Drie dagen later ruk ik het uit het papier, sla het register op, zie de naam Bliss en lees op p. 58 dat genoemde dirigent en componist in zijn uit 1922 daterende Colour symphony vergeleken bij Sjtsjerbatsjov, Skrjabin en Schönberg bescheidener was, aangezien bij hem ‘het aandeel der kleuren … suppletoir is’.
Mm, dit gaat niet over geur maar kleur. Heb ik mij toch vergist? Ik lees verder en word gelukkig op de volgende pagina beloond:
‘Het zou overigens een kleine moeite zijn geweest de verbaasde belangstellende het laatste deel van de Symphonie van Bliss niet slechts in kleuren, maar ook in geuren voor te toveren. Toen Bliss zijn opus schiep, kende de muziekwereld reeds meer dan een halve eeuw het uit een chromatische toonladder van 6½ octaaf bestaande ‘reuk-octaaf’ van de Franse parfumfabrikant S. Piesse, die zich waarschijnlijk wel geen moeite zal hebben getroost een exact verband tussen vanille, heliotroop, amandelgeuren en klanken te ontdekken. Na hem hield H. Zwaardemaker zich nog diepgaand met deze materie bezig. Natuurlijk was het de Nieuwe Wereld, waar in 1892 (te New York) met een uitvoering van A Trip to Japan in Sixteen Minutes conveyed to the Audience by a Succession of Odors het First Experimental Perfume Concert in America een feit werd. De kwasie-Japanse muziek en het onwaar odium van wonderlijke Japanse bloemen moeten ongetwijfeld worden gerangschikt onder de meest vulgaire excessen der Romantiek.’
Typisch het geheugen: altijd de dingen nét verkeerd onthouden. Tien, twintig jaar geleden zou ik de auteur mogelijk hebben verdacht van oncontroleerbare fantasterij. Nu vind ik verdorie binnen luttele minuten een digitaal krantenknipsel over de (overigens niet in 1892 maar in 1902 gedateerde) geurenreis naar Japan. En ook dat Piesse naar de voornaam Septimus luisterde en geestelijk vader is van een reukorgel om klassieke muziek tot geuren te brengen. Zelfs H. Zwaardemaker is historisch: uitvinder van de ‘dubbele reukmeter’ (de enkele was er kennelijk al), auteur van de Die Physiologie des Geruchs uit 1895 en coauteur van een uit 1904 daterend onderzoek naar ‘Onze gehoorscherpte voor de tonen van midden octaven en Discant’. Eerlijk gezegd vind ik het allemaal een beetje te mooi om waar te zijn en bijna jammer dat het echt heeft bestaan.
The smell organ as illustrated by Frank R. Paul in the June 1922 issue of Science and Invention
Menno ter Braak schreef in 1932 in zijn Démasqué der schoonheid (dat staat gelukkig nog wél in de kast) kritisch en niet ongeestig over de hiërarchie der zintuigen. Hij vroeg zich onder andere af waarom de esthetica der ‘lagere’ zintuigen automatisch aan het kookboek wordt overgelaten. Hoe kwam het toch dat, hoewel de mens toch ‘pathologisch gastronoom’ is, smaak en geur niets in de esthetica te zoeken hadden? Dat komt, zei Ter Braak, ‘omdat de musici een veel betere code gevonden hebben om hun stand op te houden.’ Pas als ‘het notenschrift hunner zintuiglijke ervaringen eenmaal door een Bureau voor Auteursrechten wordt beschermd’, zullen koks en pornografen het volledig esthetisch burgerrecht bezitten.
Tachtig jaar na Ter Braaks verhandeling is de emancipatie van het reukorgaan nog verre van voltooid. Dus oren en neus open voor Narcissus.
muziekvannu.nl – november 2014